-
1 Faden
Faden1〈m.; Fadens, Fäden〉♦voorbeelden:der Faden eines Gespräches • de draad van een gesprekimmer den gleichen Faden spinnen • altijd weer hetzelfde vertellen〈informeel; figuurlijk〉 (k)einen guten Faden miteinander spinnen • (niet) goed met elkaar overweg kunnen————————Faden2〈m.; Fadens, Faden〉1 vadem, vaam -
2 ein Faden Blut
-
3 straal
straal1〈de〉♦voorbeelden:————————straal2〈 bijwoord〉1 [volgens een rechte lijn] tout droit♦voorbeelden:iemand straal voorbij lopen • dépasser qn. sans se retourner
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский